Oefentherapie Mensendieck
De grondlegster van oefentherapie Mensendieck is Bess Mensendieck (1864-1957).
Haar bewegingsleer was vooral een reactie op 19e eeuwse denkbeelden over lichamelijkheid. Zij predikte dat geestelijke activiteiten niet los gezien kunnen worden van het lichamelijke en dat iedereen grotendeels zelf de contouren van zijn lichaam kan bepalen door op een functionele manier te oefenen. Geen geïsoleerde spieroefeningen, maar bewust en totaal bewegen. De mens moet dus bewust zijn eigen wil gebruiken om zijn houding en beweging te verbeteren.
Dit betekent vooral goed leren luisteren naar de informatie die uit het lichaam zelf wordt verkregen via de spieren, gewrichten, banden en pezen. Maar ook goed zoeken naar de juiste spanning in de spieren die nodig is voor een bepaalde beweging of activiteit waar je op dat moment mee bezig bent. Daarnaast was ook de informatie die je krijgt door te kijken naar jezelf en te luisteren naar de houdings- en bewegingscorrecties die zij aangaf erg belangrijk.
Dit betekende dat de aangeleerde bewegingen na oefeningen automatisch gaan verlopen en in het dagelijks leven worden toegepast. Hierdoor ben je dan niet meer afhankelijk van een uur in de week oefenen, maar door het toepassen in het dagelijks leven oefen je dus de hele dag door.
In 1925 startte de Nederlandse arts Anna Overduin, op verzoek van Bess Mensendieck, met het opleiden van de eerste Mensendieckleraressen in Nederland. Marie Cesar was één van haar eerste studenten. Rond 1928 start er een opleiding in Amsterdam. Later in de jaren 40 krijgen ook de universitaire ziekenhuizen van Amsterdam en Utrecht hun eigen afdeling Mensendieck. Veel prominente artsen en wetenschappers staan dan achter haar systeem.
In 1972 is het beroep van oefentherapeut Mensendieck wettelijk erkend onder de wet op de paramedische beroepen (nu Wet Individuele Beroepen Gezondheidszorg (Wet BIG)). Als gevolg van de wettelijke erkenning volgde in 1974 de opname van de behandeling door een oefentherapeut Cesar/Mensendieck in het ziekenfondspakket.
Inmiddels is in samenwerking met de beroepsorganisaties van andere paramedische beroepen een Kwaliteitsregister ingesteld. Inschrijving is vanaf juni 2000 mogelijk. Om hierin blijvend opgenomen te worden, kan na vijf jaar herregistratie plaatsvinden. Daarbij worden ook eisen gesteld aan kwaliteit zoals bijv. het volgen van bij- en nascholingscursussen.
Sinds het hoger onderwijs is gevormd naar de Bachelor-Master (BaMa) structuur zijn de opleidingen Mensendieck en Cesar vierjarig van duur en mogen afgestudeerde studenten de internationale titel “Bachelor of Health” voeren.
De twee beroepen zijn in de loop van de tijd steeds meer naar elkaar toe gegroeid. De beroepsvereniging spreekt dan ook van "de oefentherapeut" in plaats van twee strikt gescheiden beroepen Cesar en Mensendieck therapeut.
In 2004 wordt de oefentherapie uit het basispakket gehaald en valt onder de aanvullende pakketten van de ziektekostenverzekeringen.
Tevens fuseert in 2004 de beroeps vereniging NVOM (Nederlandse Vereniging Oefentherapeuten Mensendieck) met de beroeps vereniging VBC (Vereniging Bewegingsleer Cesar) onder de nieuwe naam VvOCM (Vereniging voor Oefentherapeuten Cesar en Mensendieck).
Vanaf juli 2008 is de Oefentherapie Mensendieck ‘vrij toegankelijk’; d.w.z. dat er geen verwijzing nodig van een (huis) arts is om met een behandeling te beginnen.